Voordracht van Mieke Mosmuller in de Steinerschool te Turnhout (BE) - Deel 2
15-06-2015 Artikel van Mieke MosmullerNaar het eerste deel van deze voordracht: klik hier!
….maar het is toch altijd heel iets anders dan dat je het vermogen verwerft om werkelijk in het mensenwezen zelf, wat jij zelf bent, onderzoekend onder te duiken. Dat is wat aan de hand van de menskunde van Rudolf Steiner wel kan worden verworven.
Zoals gezegd brengen we dat al een aantal jaren in Driebergen in de praktijk en het is een wonderlijk gebeuren wanneer je dat met een aantal mensen samen probeert werkelijk te doen. Gaan we dan vanuit de wil via de fantasie naar de zintuiglijke waarneming, dan zitten we aan die wilskant en dan kun je een stuk zelfkennis opdoen. Die zelfkennis is veel gemakkelijker te verwerven dan wanneer je begint met de vraag: Kan ik mijn voorstellen als het ware terug vervolgen naar dat land waar mijn voorstellingen eigenlijk vandaan komen? Dat is het voorgeboortelijke leven en het is natuurlijk een behoorlijk opgave om dat tot stand te brengen. Dan zul je ook het gevoel krijgen dat je dat niet kunt. Maar wanneer je aan de wilskant begint en je begint met een onderzoek van datgene wat ons toch bijzonder na staat, namelijk de zintuigen, dan heb je een terrein waarin je het in feite veel gemakkelijker hebt en daar zal ik nog een voorbeeld van geven.
Rudolf-Steiner komt met een zintuigleer, met inzicht in het zintuiglijke apparaat van de mens, die nogal sterk verschilt van datgene wat je in de gewone wetenschap als zintuigleer leert kennen. Met de zintuigleer van Steiner, die een tocht betekent door twaalf verschillende werelden, kom je heel nauw in contact met datgene wat het menselijke lichaam en het waarnemingsvermogen van de mens feitelijk is.
De eerste, de diepste steun, die je het meest in contact houdt met het eigen menselijke lichaam, is het zintuig dat Rudolf Steiner de levenszin noemt. Dat is een zintuig waar wij als mensen in onze materialistische tijd heel erg veel mee bezig zijn.Het is heel interessant om je dat een keer heel bewust te worden, dat je een levenszin hebt en dat die levenszin jou informatie geeft over hoe jouw lichaam eraan toe is, bijvoorbeeld of je fit wakker bent geworden, of je nu moe bent, of je slaap hebt, of je juist heel wakker bent, of je honger hebt, of je dorst hebt, of dat je temperatuur normaal is. Al dit soort gevoelens, gewaarwordingen, die met het gewaarworden van je lichaam te maken hebben, behoren tot de waarnemingen van de levenszin en wanneer je wilt dat het niet alleen woorden voor je blijven, dan kun je op dit moment eens even meevoelen hoe je lichaam voelt, wat registreer je aan je lichaam? Wanneer dat zintuig een soort van overhand krijgt, dat je dus een te sterke waarneming met dat zintuig begint te krijgen, dan krijg je syndromen die in onze tijd veel voorkomen, namelijk dat je bepaalde afwijkingen, onevenwichtigheden in je lichaam te sterk waarneemt en dat dit niet meer voldoende overstemd wordt door andere zintuigwaarnemingen. Wanneer je zo'n syndroom zou willen behandelen, zou je zintuigtherapie moeten toepassen.
Het tweede zintuig dat te maken heeft met de gewaarwording van ons lichaam is de bewegingszin. Dat zintuig werkt ook wanneer je niet beweegt, wanneer je op de stoel zit of zoals ik hier sta, als je jezelf bewust wordt van je gestalte, van hoe je benen staan, hoe je je armen hebt, hoe je je handen hebt, je hoofd houdt, of hoe je rug is. Al die dingen zijn waarnemingen van de bewegingszin en in dat gebied bestaat een mogelijkheid om die zintuiglijke indruk te leren spiritualiseren, zo dat je bepaalde ervaringen kunt opdoen die werkelijk leiden tot geestelijke inzichten zoals je ze bij Rudolf Steiner vindt. Hij heeft zelf ook beschreven dat dit een weg is.
We hadden de levenszin, het voelen van de toestand van lichaam, en de bewegingszin, de stand van het skelet en de toestand van de spieren. Dan komt er een overgang naar de buitenwereld, en dat is de evenwichtszin.
Met levenszin en bewegingszin ben je nog helemaal in je eigen lichaam. Nu komt de waarneming iets buiten het eigen lichaam te liggen en zoek je met dat zintuig de juiste verhouding ten opzichte van de ruimte en tracht je natuurlijk in die drie dimensionale ruimte je evenwicht te bewaren. Wanneer je je inlaat met dat zintuig, kom je in een diepe verwondering over het menselijk lichaam. Wanneer je weet dat in het binnenoor drie halfcirkelvormige kanalen liggen, precies zoals er in de ruimte de drie dimensies zijn, en je weet dat dit het evenwichtsorgaan is, dat je daarmee je evenwicht in die ruimte houdt, dan is dat wonderlijk en je kunt dan ook leren voelen hoe je als het ware in die ruimte staat, zit, ligt, hoe je een links en rechts hebt, een voor en achter, en een boven en onder, en als het goed is, als die evenwichtszin goed werkt, dan werkt dat vlekkeloos, dan ben je helemaal in zuiverheid ingesteld in de drie dimensies van de ruimte. Je weet als je duizelig wordt dat je dat verliest en je weet ook dat wanneer je bijvoorbeeld een te lage bloeddruk hebt en je staat te vlug op wanneer je gelegen hebt, dat dan zo'n duizeling kan optreden. Dan schiet de functie van het evenwichtsorgaan tekort en raakt het evenwicht, door die verandering van positie in de ruimte, verstoord. Daarmee beweeg je dus met je zintuig al iets naar buiten.
Dan komt het contact met de buitenwereld, de werkelijk zintuiglijke waarneming van de buitenwereld. Dat wordt door Rudolf Steiner heel consequent opgebouwd. Hij beschrijft eerst het contact met de buitenwereld, met een object, voor zover dat object zoveel mogelijk de buitenkant laat zien. Het innerlijk van het object neem je dan nog niet waar, maar je neemt datgene waar waarin het object zich zo ver mogelijk veruiterlijkt heeft en dat is wanneer het begint te geuren. Wanneer een ding geur verspreidt dan brengt het de meest uiterlijke vorm van zijn ‘zijn’ tot verschijning en de mens kan deze vorm waarnemen met het ruiken. Wanneer je aan een ‘roos’ denkt en denkt aan de rozengeur, dan weet je wat er bedoeld wordt. De geuris het meest vluchtige wat dit object, de roos, te bieden heeft.
Vervolgens heb je het vermogen om iets verder door te dringen, tot in de innerlijke aard van een ding, wanneer je het proeft. Dan moet je het in oplossing brengen en dat doe je met je speeksel. Of het is al een oplossing zoals wanneer je thee met suiker drinkt, dan is de suiker uiteraard opgelost. Wanneer iets hard is, een dropje bijvoorbeeld, dan breng je het met je speeksel in oplossing en wordt het mogelijk om iets meer van de innerlijke aard van het object gewaar te worden. Dat is het proeven.
Dan krijgen we het samenspel van licht en duisternis en het ontstaan van de kleur. Hoe iets kleurt is nòg weer een iets meer innerlijke eigenschap van een object. Kleur is wat we met het oog waarnemen en het is interessant wanneer je je ervan bewust wordt dat je met het oog werkelijk de kleuren waarneemt en niet de vormen. Dat kun je zelf navoltrekken op een gegeven moment. Je kunt leren beleven dat het oog de kleur waarneemt, maar dat de vorm met de bewegingszin wordt nagetekend en dat je, wanneer je een gekleurde vorm ziet, je in feite met twee zintuigen tegelijk een combinatie tot stand brengt. Dat gaat allemaal onopgemerkt, dat voltrekt zich zonder dat we dat actief hoeven te doen.
Dan hebben we het zintuig voor de warmte, dat zowel naar binnen als naar buiten werkt. Warmte kan zowel buiten als binnen met hetzelfde zintuig worden waargenomen, waarbij je dan moet onderscheiden tussen de warmtegewaarwording van de levenszin en die van de warmtezin; de warmtegewaarwording van de levenszin neemt veel meer de afwijkende warmte, de koorts,waar, terwijl als ik zeg ‘ik heb het warm’, ik meer een waarneming met de warmtezin heb.
Wanneer je dit zo doet dan zou het eigenlijk zo moeten zijn dat je in een toenemende mate het gevoel krijgt van ‘ik laat iets na’. Ik heb geen andere mogelijkheid dan het woord te gebruiken, maar je zou eigenlijk graag bij elkaar gaan zitten en zeggen: Laten we eens een aantal dingen proberen, laten we maar eens kijken naar dat warmte zintuig, en hoe werkt het oog nu eigenlijk, niet in de zin van natuurkundige wetten, maar in de zin van hoe kijk ik eigenlijk? Wat gebeurt er bij het kijken, wat gebeurt er bij het gewaarworden van de warmte?
Een nog meer innerlijk kenmerk van een object nemen we waar met het gehoor. Wanneer iets een toon doet klinken dan hebben we een gewaarwording, een waarneming die echt tot diep in het innerlijk van het object reikt. Wanneer je vogels buiten hoort fluiten en tonen in je oor waarneemt, dan kun je je bewust worden dat dat een heel ander gebied is in dat vogeltje dat ik daar gewaarword dan wanneer ik bijvoorbeeld de vorm van het vogeltje zie of wanneer ik ruik hoe het ruikt.
Tot zover is de natuurwetenschap het enigszins eens met deze zintuigen, hoewel het hier en daar wat anders wordt genoemd en op één hoop wordt geveegd, maar op zich zijn deze zintuiglijke waarnemingen wel bekend. Wanneer je dan echter bij Rudolf Steiner nog verder gaat, dan vind je beschreven het waarnemingsvermogen van de mens voor iets dat nòg meer innerlijk is, en dat is het vermogen omklankwaar te nemen. Niet toon, maar klank; dat je wanneer ik een woord spreek, en ik zeg ‘roos’, niet met het gehoor alleen luistert naar de toonhoogte van de stem, maar dat je dat woord ‘roos’ ook echt hoort. Dat is de klankzin en daar bovenuit gaat dan nog de gedachtezin, de begripszin. Bij Rudolf Steiner is het bewustzijn heel sterk dat woord en gedachte niet hetzelfde zijn. Dat is in onze tijd in de filosofie helemaal verloren gegaan. Wanneer er in de filosofie tegenwoordig gesproken wordt over ‘denken’, dan kan men zich bij denken niets anders meer voorstellen dan spreken. Maar dan is het een verinnerlijkt spreken. Daar lijkt het natuurlijk vaak wel op, maar Rudolf Steiner geeft dan het voorbeeld dat wanneer de eurythmie eens vervolmaakt zal zijn, en je een eurythmiste een gedicht zou zien uitvoeren terwijl er niet zou worden gesproken, je dan aan het uitvoeren zou kunnen zien welke gedachten daar in leven. Je zou dan, terwijl je het woord niet hoort maar het woord wel ziet als gedachte, dezelfde gewaarwording hebben als wanneer je het hoort. Dat het mogelijk is om gedachten waar te nemen met een zintuig zonder dat je het woord hoort, dat kennen we ook wel als je een taal niet spreekt en je bent in het land waar die taal gesproken wordt. Dan kun je met de paar woorden die je kent toch veel meer volgen van wat er gezegd wordt dan wat eigenlijk zou kunnen. Als het alleen de woorden waren die je zou moeten kennen, dan zou je er niets van begrijpen. Je hebt dus een vermogen om met een heel klein beetje aanwijzingen toch te vatten wat voor gedachte daar gegeven wordt, en dat is het vermogen, het zintuig voor begrip en gedachte.
Nu hebben we tien zintuigen gehad en dan zijn er nog twee die aan de ene kant helemaal tegengesteld zijn en aan de andere kant ook de cirkel sluiten. Het zintuig dat we hebben om het meest innerlijke waar te nemen bij de mens is de ik-zin. Wij hebben dus een zintuig waarmee we werkelijk het ik van de ander kunnen waarnemen en wanneer je daarover gaat nadenken dan kan dat eigenlijk ook niet anders, anders zou je toch niet in staat zijn om iemand zo snel te herkennen als je doet. Maar ook als je iemand niet kent neem je het ik waar. Je leert dat dan door de ik-zin kennen en wanneer je iemand dan een tweede keer ontmoet dan is dat vooral het punt van herkenning. Dat geloven we natuurlijk niet, we denken: Nee, ik kijk naar de gestalte, ik kijk naar de neus en de haren en naar de kleren, naar de voeten en ik hoor de klank van de stem. Daardoor weet ik dat het die persoon is. Dat speelt mee, maar het zijn andere zintuigindrukken die meespelen bij het gewaarworden, het waarnemen van de eigenlijke individualiteit in de ander. Dat is iets anders dan dat je zelf weet dat je een ik bent. Het is iets anders wanneer je in de ander het ik waarneemt. Dat is het meest innerlijke wat je met een zintuig kunt waarnemen. Wanneer je je daar op bezint dan beleef je ook dat je dan eigenlijk alles, al het andere aan een mens, min of meer laat wegvallen en dat je met dat andere ik, als ik met ik, samen bent.
(Steinerschool - Turnhout)
Als we dat toch meer zouden kunnen dan zouden we heel wat minder problemen met elkaar hebben. Dat is iets wat Rudolf Steiner beschreven heeft in de cyclus voor jonge leraren, de pedagogische 'Jugendkurs'. Daarin beschrijft hij dat in zijn tijd, en dat is nu nog veel sterker, eigenlijk alle traditie wegvalt. Hij beschrijft dat wanneer je een medemens ontmoet het eigenlijk geen rol meer speelt of hij of zij burgemeester is, dokter of notaris, bakker of een werkster of wat ook. Vroeger was dit eigenlijk de hoofdzaak bij een ontmoeting, want daar ging men op af, het contact kwam daar ook uit voort, maar nu is de tijd gekomen dat dit eigenlijk geen waarde meer heeft, en dat je steeds meer moet leren om het te wagen dat je alle andere manieren waar je eigenlijk in eerste instantie op afgaat ook laat vallen, dat je dat ik-zintuig leert gebruiken om tot een ontmoeting van ik met ik te komen.
Aan de andere kant hebben we dan de welbekende tastzin en met die tastzin sluiten we ons juist helemaal voor de buitenwereld af. Dat is ook zo iets interessants wat je zou kunnen leren gewaarworden; dat je niet alleen zegt ‘ik heb een tastzin’, en ik voel dat dit hout is met een laklaag erop, maar dat je ook voelt dat je, wanneer je dat betast, een grens legt die je heel duidelijk gewaarwordt; hier heb ik de grens tussen mijzelf en de buitenwereld. Dat is een heel belangrijke werking van de tastzin.
Zo heb je dan alle 12 zintuigen gehad, en je zou je op alle 12 kunnen leren bezinnen in een meditatie en je zou vanuit die bezinning kunnen komen tot een verdiepen, een gewaarworden van datgene wat het zintuigstelsel van de mens eigenlijk is en waar je dat toe brengt wanneer je je daarmee verbindt. Ik heb nu gekozen voor de zintuigen, ik had ook kunnen kiezen voor een expeditie in het voorstellen, herinneren en begrijpen. Wanneer je die dingen werkelijk leert kennen en dan niet zoals letters en woorden en alinea's in een boek, maar echt in samenhang gebracht met de mens die je zelf bent, dan leer je steeds meer en meer kennen wat een kind eigenlijk is en wanneer je die kennis verdiept, steeds meer, aan de hand van de inzichten die je uit het werk van Steiner kunt halen, dan kom je uiteindelijk daartoe dat je een heel klein beetje begint te beleven hoe een echte spirituele pedagogie zou moeten zijn. Je krijgt niet alleen kennis over hoe je met een kind in de kleuterschool, op de lagere school of op de middelbare school moet omgaan, maar het wordt een deel van jezelf om dat direct te kunnen beleven.
Ik wil eindigen met een spreuk van Goethe en een variatie op die spreuk van Steiner.
Goethe:
Was kann der Mensch im Leben mehr gewinnen,
als dass sich Gott-Natur ihm offenbare,
wie sie das Feste lässt zum Geist verrinnen,
wie sie das Geist-Erzeugte fest bewahre.
Wat kan de mens in zijn leven meer verwerven,
dan dat God-Natuur zich aan hem openbaart,
hoe zij het vaste tot geest laat vervloeien,
hoe zij het door de geest geschapene vast bewaart.
Steiner:
Was kann der Mensch im Leben mehr gewinnen,
als dass sich Gott-Natur ihm offenbare,
wie sie im Geiste lässt den Stoff zerrinnen,
und wie im Stoff der Geist sich selbst erfahre.
Wat kan de mens in het leven meer verwerven,
dan dat God-Natuur zich aan hem openbaart,
hoe zij in de geest de stof laat vervloeien,
en hoe in de stof de geest zichzelf ervaart.
Daartoe heb ik een poging gedaan met deze voordracht.