S’Odile, Sol Dei, zon Gods
05-11-2017 Artikel van Jos MosmullerNa de val van het West Romeinse Rijk in het jaar 476, met de afzetting van keizer Romulus Augustulus door de Germaanse veldheer Odoaker, viel het Romeinse rijk steeds verder uiteen door invallende Germaanse stammen van boven de Rijn en door de Visgoten van boven de Donau.
Vele stammen hadden het Arianistische Christendom aangenomen, waarbij de Christus wel als Zoon van de Vader, maar niet als God werd aangenomen. Het kerkelijke Romeinse en Orthodoxe Christendom hield vast aan de patriarch Athanasius, waarbij Christus net als de vader God is.
Voor de Germanen was het Arianisme naast hun oude Goden beter te aanvaarden. De Kerk veroordeelde het Arianisme in 325 n. Chr. op het Concilie van Nicea als ketterij. In Noord-West Gallië tussen Soisson en Parijs tot aan de Bretagne bleef een gebied in Romeinse handen, geregeerd door Aegidius en zijn zoon Syagrius. Aanvankelijk was dit via Aquitanië, Occitanië en de Languedoc nog met Italië verbonden, later ontstond een apart koninkrijk met de naam Neustrië (nieuw land, Soisson tot Bretagne). Clovis I de Merovinger uit Tournai (Doornik, 465) versloeg Sygarius in 486 bij Soissons. Hij verenigde Neustrië met het oostelijk gelegen gebied Austrasië (Vlaanderen, Holland, Metz, Aken, Keulen tot Fulda). Clovis ging door zijn vrouw Chlotilde over tot het Christendom en werd gedoopt in 496. Ook Aquitanië en Bourgondië verenigde hij in een Frankisch rijk. Na zijn dood viel het rijk weer uiteen in twee hoofdgebieden: Neustrië en Austrasië. In de tweehonderd jaar daarna was er voortdurend oorlog tussen beide landen. In die tijd werd de functie van hofmeier, hoofd van de hofhuishouding, steeds belangrijker. Deze breidden hun functie uit tot feitelijke heersers over het koninkrijk, met meer macht en invloed dan de koning zelf. De hofmeesters bestuurden het land en bestreden elkaars grondgebied.In deze strijd mengde zich de zoon van hofmeier Liuteric van Neustrië onder Teodorik III, de behendige, sluwe en boosaardige Hertog Eticho van Elzas en Bourgondië, ofwel Aldaric genoemd. Hij steunde afwisselend hofmeier Ebroin bij Childerik II van Neustrië en hofmeier Pepijn van Herstal bij Dagobert II van Austrasië. Hij ontving hiervoor landerijen, burchten en kloosters. Hij vermoorde de abt Germanus van Granfelden van het klooster Montier-Grandval om zijn gebied uit te kunnen breiden. De kleinzoon van Pepijn van Herstal, Pepijn de Korte, werd uiteindelijk koning van geheel Frankrijk, opgevolgd door zijn zoon Karel Martel en later door zijn kleinzoon Karel de Grote.
Deze strijd om de hegemonie in het Gallo-Frankische gebied kwam nog geheel uit de krachten van de Keltisch-Germaanse stammen, waarbij bloed en erfelijkheid de hoofdrol speelden. Het recht van de fysiek sterkste doortrok het hele bestaan van die tijd, waarin huwelijk, verraad, verbanning, moord en doodslag de gebruikelijke methoden waren om het gewenste doel te bereiken.
Eticho van Elzas
Hierin kwam een belangrijke wending door de geboorte van de dochter van Eticho en zijn vrouw Berswinde, die de dochter van Sigebert III van Austrasië was. Het meisje kwam blind ter wereld. De vader had op een zoon en opvolger gehoopt en ontving een blinde dochter. Hij beschouwde het als een familieschande en familieschuld. Volgens de Germaanse adelsgewoonten moest het kind verstoten en gedood worden. De moeder Berswinde wist het kind in veiligheid te brengen, door het aan een min te geven, die het kind naar een klooster bracht in Balma, in Baum les Dames, in de Bourgogne.
Toen het kind twaalf jaar oud was, kwam door ingeving een rondtrekkende bisschop Erhard von Regensburg naar het klooster en doopte het meisje, en deed haar tijdens de doop een in olie gedrenkte blinddoek om. Na het afnemen van de blinddoek kreeg ze haar gezichtsvermogen terug. De bisschop gaf haar als doopnaam Odilia, dochter van het licht (Saint Odile, Sol dei, Zon Gods). Hierop besloot ze om het klooster te verlaten en terug te keren naar haar ouders. De vader, die blij was om zijn dochter gezond terug te zien, verzoende zich met haar, maar kondigde daarbij aan dat hij meteen naar een geschikte huwelijkskandidaat voor haar zou zoeken. Odilia weigerde een huwelijk aan te gaan, omdat ze zich geheel aan God wilde wijden. Ze ontvluchtte voor de tweede keer haar ouderlijk huis. Ze verkleedde zich als bedelares en hield zich verborgen in de grotten van Arlesheim bij Bazel. Die grotten bestaan uit een Apollo grot en een Diana-Proserpina grot.
Haar broer Hugo, de tweede zoon van Eticho, ging op zoek naar haar, vond haar en wist haar over te halen om opnieuw terug te keren naar huis. Daar zou hij bij hun vader voor haar pleiten om haar weer op te nemen. Bij thuiskomst werd de vader zo woedend dat hij zijn zoon dood sloeg met een knuppel. Hierna maakte hij een rit te paard en terwijl hij onder een rots doorreed, werd hij getroffen door een steenlawine, raakte zwaar gewond en bleef lange tijd ziek.
Hij kwam tot inkeer en verzoende zich opnieuw met zijn dochter. Hij had berouw over dat wat hij zijn kinderen aangedaan had en schonk zijn dochter het kasteel Hohenburg bij Barr in de Elzas, om er een klooster te stichten. Odilia liet het kasteel ombouwen en stichtte er een Augustinessen klooster en werd zelf de abdis. In korte tijd meldden zich 130 kloosterlingen aan. De Hohenburg wordt sinds die tijd (690) ‘Odilienberg’ genoemd, Mont Saint Odile.
Mont Saint Odile
Tien jaar later bouwde Odilia een tweede klooster aan de voet van de berg, het klooster Niedermünster, met daaraan verbonden een ziekenhuis, en niet ver daar vandaan een geneeskrachtige bron. Het ziekenhuis werd een opvangcentrum voor zieken met ooglijden en voor melaatsen. Bij het sterven van haar vader bad zij om hem te bevrijden uit de vlammen van het vagevuur, opdat de ziel van Eticho verlost zou worden.
In 723 voelde zij zelf haar einde naderen en riep de kloosterzusters bij elkaar om afscheid te nemen. Op het moment dat de klok luidde voor het koorgebed stuurde Odilia de zusters naar hun plicht. Toen de zusters weg waren, stierf ze alleen. Ze vonden haar daarna al gestorven, zonder de laatste sacramenten te hebben ontvangen. Ze keerde voor enkele ogenblikken terug, liet een priester komen van wie ze de sacramenten ontving en stierf toen voor goed. Ze werd begraven in een sarcofaag in de kapel van het klooster.
Sindsdien is het een druk bezocht pelgrimsoord, niet alleen voor mensen met oogkwalen, maar ook voor mensen die innerlijke duisternis ervaren en verlangen naar het ware licht in zichzelf.
Deze heiligengeschiedenis geeft het prachtige beeld van het licht, de zon Gods, dat door het fysieke heen breekt en helend werkt, niet alleen voor Odilia zelf, maar ook voor haar tijdgenoten. Het geeft de aanzet tot de overwinning door het licht van de geest op de oude wijsheid, die nog in de erfelijkheid werkt, maar die steeds verder afneemt.
De aan de natuur gebonden krachten van bloed en volk geven de mens kracht vanuit bekende vanzelfsprekendheid, maar zonder vrije keus. Het doet integendeel strijd ontstaan met dat wat daaraan niet verwant is.
Wil de mens vanuit vrijheid handelen, dan kan dit alleen vanuit het licht van de geest, dat het bloed van het volk doorstraalt, zonder opgehouden te worden, zonder weerstand. In onze tijd kan dat alleen door op te staan in het denken, waar de wijsheid opnieuw gevonden wordt, die door de mens heen zich in liefde aan de wereld kan schenken in een nieuwe vrije menselijk-goddelijke orde.
We vinden dit in de geschiedenis terug in de Graalsgeschiedenis, die zich eveneens in de Elzas en Arlesheim heeft afgespeeld (er zijn meerdere plaatsen bekend in Europa).