Afscheid van de anthroposofische vereniging
14-06-2016 Artikel van Mieke MosmullerVaak wordt mij gevraagd waarom wij geen lid zijn van de antrophosofische vereniging. Begin 2016 werd mij deze vraag weer gesteld door de redakteur van het Zwitserse tijdschrift 'Ein Nachrichtenblatt'; of ik daar ooit wel eens over heb geschreven, of er misschien nu iets over wilde schrijven? Hij zou het artikel dan publiceren. Ik heb een poging gewaagd om het hele proces te beschrijven, heb het artikel lange tijd laten liggen - en wilde het uiteindelijk toch niet publiceren. Onder vrienden moet dit echter wel mogelijk zijn....
Toen ik het werk van Rudolf Steiner leerde kennen was dat voor mij liefde bij de eerste kennismaking. Ik heb er geen twee bladzijden over gedaan - ik las als eerste boek de Theosofie - om te beleven dat dit de ontmoeting van mijn leven was. Waarop die vurige liefde, die daar in nog geen twee bladzijden oplaaide, berust, heb ik uitvoerig beschreven in mijn boek Der lebendige Rudolf Steiner.
Datgene wat deze individualiteit de mensheid gebracht heeft - en nog brengen zal - was de bron van dit vurige enthousiasme en de liefde voor het werk van Rudolf Steiner.Aanvankelijk was het alsof er een poort naar een andere wereld openging, maar in de loop van de jaren voelde ik de hand die gereikt wordt om zelf in die andere wereld binnen te treden. De intensieve studie van de anthroposofie, maar vooral de beleving daarvan, leidde ertoe dat ik de individualiteit van Steiner steeds beter leerde kennen, maar ook de verschijning van deze individualiteit op aarde in de persoon van Steiner. Dat geldt ongetwijfeld voor alle anthroposofen die met hart en ziel de anthroposofie erkennen. Het steeds beter leren kennen van de persoonlijkheid van Rudolf Steiner aan de hand van zijn werk - de anthroposofie - maar natuurlijk ook aan de hand van alle beschrijvingen van tijdgenoten, ook kritische beschrijvingen, leidde ertoe dat ik een persoonlijkheid heb leren kennen die door zijn diepgaande schouwen in de geestelijke wereld er blijk van heeft gegeven dat hij zelf aan alle regels, die bestaan voor het komen tot de verlichting en de inwijding en tenslotte tot het doorzien van de verschillende incarnaties, zowel in de zin van de ontwikkeling van het kenvermogen als ook in de ontwikkeling van het beleven van de ziel en de ontwikkeling van de moraliteit, heeft voldaan.
Daarnaast bestaat er de 'Gesamtausgabe' met de geschreven boeken en de gesproken voordrachten, waarbij het verbluffend is om te bemerken dat zelfs de in de tijd ver van elkaar liggende uitspraken over een soortgelijk thema altijd met elkaar in harmonie zijn - ook al kan er een schijnbare tegenspraak bestaan. Die tegenspraak bewijst zich altijd als schijnbaar, als tijdelijk. Bij een dieper nadenken en een je verdiepen in het thema vind je een indrukwekkende samenhang. Je moet natuurlijk wel in begrippen kunnen denken, in grotere samenhangen, en niet bij elk detail dat je teleurstelt ontmoedigd raken. Maar juist die grote samenhang bewijst dat hier een mens vanuit een bron, waarin het geheel van zijn geestelijke werk als een totaliteit besloten lag, geschreven en gesproken heeft. De verschillende werken zijn de verschillende stralen die uit die bijzondere bron gedifferentieerd naar buiten zijn gekomen. Het is geen oppervlakkig werk dat hij heeft gebracht, ook geen verzameling van minutieuze details die hij in een scherpzinnige constructie zo bij elkaar heeft gebracht, dat de illusie ontstaat van een omvattende geesteswetenschap. Een dergelijke mening kan alleen iemand hebben, die zelf volledig aan de oppervlakte blijft met de gedachten die hij vormt en die het met de waarachtigheid niet al te nauw neemt.
Mieke Mosmuller ten tijde van het afscheid
Aan de hand van het werk van Rudolf Steiner ontdek je in de loop van de jaren een geesteswetenschap die onbeschrijflijk gedetailleerd is, maar die wat deze details betreft toch voortkomt uit een eenheid van schouwen. Langzamerhand daardoor tevens tot een gedifferentieerde beleving van het wezen en de persoonlijkheid van Rudolf Steiner gekomen, kwamen voor mij daaruit twee duidelijke inzichten voort. Het eerste inzicht is: Steiner is weliswaar een, om het in oude termen te zeggen, spirituele meester, maar dan een meester van het Avondland, van Europa. Maar anderzijds mogen we hem niet als een God verheerlijken.
In 2005 hield S. O. Prokofieff een voordracht in het Iona gebouw in Zeist. Ik ben daar niet bij aanwezig geweest, maar ik heb de gepubliceerde tekst gelezen en ben geschokt over het feit dat de anthroposofen daar worden opgeroepen om de individualiteit van Rudolf Steiner te vereren als was hij hun hogere ik. Dat moet voor Rudolf Steiner iets ondraaglijks zijn, voor de man die zei: Ik wil niet vereerd worden, ik wil begrepen worden!
Dat is het tweede zekere inzicht dat ik heb verworven: dat Rudolf Steiner zijn geesteswetenschap overdraagt aan mensen die deze alleen maar zouden moeten aannemen op grond van het in henzelf levende vermogen tot erkenning van de waarheid, de geldigheid en de consistentie ervan. Alle andere aanvaarding moet Steiner afwijzen, want die zou het door hem zo helder beschreven principe van de vrijheid beschamen.
Samenhangend met deze twee inzichten is er een derde en dat is: wil een menselijk wezen zo ver in zijn kenvermogen ontwikkeld zijn als we dat bij Rudolf Steiner hebben gevonden, hebben kunnen doorschouwen, dan hoeven wij hem niet als een heilige te vereren, maar dan weten we wel uit eigen inzicht dat deze mens, om zover te komen, zichzelf in zijn meningen, zijn subjectiviteit en zijn eigenzinnigheid totaal heeft moeten overwinnen.
Voor mij waren en zijn er nog steeds derhalvetwee pijlerswaardoor de anthroposofie voor mij goud waard is. De eerste is de consistentie van de inhoud, waardoor het door mij beleefde waarheidsgevoel van het allereerste moment af vervolgens in de loop van de jaren alleen maar steeds weer is bevestigd. De tweede pijler is de morele ondergrond waarop deze wetenschap rust. Dat is iets wat in de natuurwetenschap helemaal niet nodig is. Natuurwetenschap bedrijf je met een zo glanzend mogelijke intelligentie en de moraliteit speelt hierbij geen rol. Maar de geesteswetenschap kan slechts worden verworven op de grondslag van een ontwikkelde vrije moraliteit. Dat is in De filosofie van de vrijheid filosofisch uiteengezet, maar in het boek De weg naar hoger inzicht wordt dit heel concreet, doordat minutieus beschreven is waardoor de helderziende gaven tot ontwikkeling komen. Het is de vorming van een fijnzinnige wijdvertakte moraliteit.
Zo verwachtten wij, mijn man en ik- ik was nog jong, 33 jaar - bij ons toetreden tot de anthroposofische vereniging in een kring van mensen te komen, waarin het besef van deze twee pijlers voor de anthroposofie ontwikkeld was. Dat niet alle mensen geesteswetenschapper konden zijn, dat niet alle mensen een hoge morele ontwikkelingsstandaard konden hebben, is natuurlijk duidelijk. Maar ik verwachtte in elk geval het streven daarnaar, ik verwachtte toe te treden tot een vereniging van mensen die als een spirituele broederschap het meest waarachtige, het schoonste en het beste samen wilden zoeken en delen. In plaats daarvan werd er bij de toetreding onaangekondigd een soort ontgroening toegepast - daarvoor was ik juist weer te oud. In een studentenvereniging weet je tenminste dat je dat te wachten staat. Er werd ons duidelijk gemaakt dat we niet werden verwacht, dat we niet gewenst waren, dat we niet pasten in het geheel, dat we een lange weg te gaan hadden om ons aan te passen aan de gedragscode, de kledingcode en weet ik wat voor codes nog meer, zoals die door de leden van de anthroposofische vereniging werden gehanteerd.[1] Een streven naar het ware, schone en goede leek te zijn omgevormd in een illusie, een schijn van reeds bereikte heiligheid, of een schijn van bescheidenheid op dat vlak.
Maar het was duidelijk dat we dezelfde woorden gebruikten, dezelfde zinnen lazen en over hetzelfde werk en dezelfde auteur toch in zekere zin enthousiast waren. Zo vonden we binnen de vereniging toch een aantal mensen met wie we het goed konden vinden, met wie we konden samenwerken. Maar voor het overige leek het verschil alleen maar te groeien: ik beleefde een totaal andere perceptie van de anthroposofie dan die ik zelf had, en ik heb gedurende jaren mijzelf telkens weer de vraag gesteld: Wie heeft het hier nu bij het rechte eind? Die 'andere' anthroposofie was als een door vrijwel allen tot gewoonte geworden levenshouding - die ik niet wilde aannemen. Bovendien leek Steiner geworden tot een portret in de boekenkast: gelukkig is hij er niet in levenden lijve, want dan moesten we naar hem luisteren.... Het gaat hier niet om de individuele mens, met wie ik het meestal wel goed kan vinden, anthroposoof of niet. Het gaat om het 'verenigingswezen', waaraan de anderen wel wilden deelnemen en wij niet.
Naarmate ik meer kennis opdeed over het leven van Rudolf Steiner, over zijn werken in de anthroposofische vereniging, de brand van het Goetheanum, het moeilijke jaar 1923, het oprichten van een nieuwe anthroposofische vereniging, het op zich nemen van het voorzitterschap daarvan, de negen maanden intensieve werkzaamheid, de moeilijkheden tussen Marie Steiner en Ita Wegman, de andere moeilijkheden tussen andere mensen, de dood van Rudolf Steiner en de menselijke chaos daarna - werd het mij pijnlijk duidelijk dat het onmogelijk moest zijn dat Rudolf Steiner nog dezelfde verhouding zou hebben ten aanzien van de anthroposofische vereniging zoals die was toen hij het voorzitterschap op zich nam en nog in leven was. Hij was immers voor de anthroposofische beweging de esoterische stroom die door de vereniging ging. Nu kan men zich wel voorstellen dat deze stroom na de dood van Steiner toch nog door de vereniging zou kunnen blijven gaan, wanneer deze vereniging als het ware een graalgemeenschap was geweest van mensen, die een schaal met elkaar hadden gevormd waarin de esoterische stroom binnen kon komen. Dat moet vlak na de dood van Steiner de hoop van Ita Wegman zijn geweest - terwijl Marie Steiner meer de ook gerechtvaardigde gevoelens had, dat het nu voorbij was en dat er bescheiden en hard innerlijk gewerkt moest worden.
Er zijn occulte wetmatigheden, zoals er ook natuurlijke wetmatigheden zijn. Het staat de mens vrij om zijn fantasie de vrije loop te laten en te fantaseren dat die occulte wetten ook kunnen worden gebroken, en dat dan alles toch gelijk blijft. Maar het staat anderzijds ook mensen vrij om diep doordrongen te zijn van het besef, dat die occulte wetten er echt zijn en dat daar niet tegen kan worden gezondigd, zonder dat dit verstrekkende gevolgen heeft. Wat mij betreft was het duidelijk dat - toen ik in de vereniging kwam - de esoterische stroom er niet was, dat het een exoterische vereniging was en is. Dat betekent uiteraard niet dat Rudolf Steiner zich van de anthroposofen heeft afgewend; ook niet dat hij zich van de vereniging als een vereniging van mensen, die enthousiast zijn over zijn werk en over zijn individualiteit als drager van dat werk, zou hebben afgewend; maar dat de verbinding onverbrekelijk esoterisch in stand zou kunnen blijven, wanneer zulke dingen gebeuren die met onwaarheid en leugens van alle kanten samenhangen, zoals die na de dood van Rudolf Steiner zich hebben voltrokken en tenslotte bijvoorbeeld geleid hebben tot het buitensluiten (1935) van twee leden van het bestuur die door Rudolf Steiner zelf waren uitgekozen, samen met een groot aantal bij hen behorende leden - dat is spirituele fantasie.
Hoewel dus de vereniging van anthroposofen niet was wat ik verwachtte, maar er wel theoretisch een gevoel van broederlijkheid, van zusterlijkheid bestond, omdat we met hetzelfde thema bezig waren, bleven mijn man en ik veertien jaar lid van de anthroposofische vereniging. Ik heb dit lidmaatschap nooit beleefd als een verplichting aan Rudolf Steiner. Ik beleefde hem immers niet als esoterisch verbonden met de vereniging, het was voor mij in die zin een 'gewone' vereniging, met weliswaar een bijzonder uitgangspunt. Wel verwachtte ik toch nog van het bestuur dat de bestuursleden wel een gevoel van esoterische verantwoordelijkheid hadden, en dat zij de occulte wetten zouden kennen en respecteren, omdat men mocht verwachten dat tenminste het bestuur daarvan op de hoogte was. Het was alleen onze vurige liefde voor de anthroposofie - al leek het een 'andere' te zijn - en voor de grondlegger, die maakte dat wij lid bleven.
Halverwege de jaren negentig kwam in Nederland een rel op gang in de media, ontstaan door een moeder, die boos geworden was over als racistisch beleefde lessen op een Vrije School en die daarmee tenslotte naar de krant is gegaan. De krant nam dit graag op. Het artikel leverde grote verontwaardiging op, die zich keerde tegen Rudolf Steiner, omdat van hem deze racistische inzichten zouden komen. Wanneer men nu deze artikelen leest, kan men zich voorstellen dat de betreffende moeder dit uit radeloosheid aan het rollen heeft gebracht. Ze kreeg van alle zijden te maken met het pseudo-antroposofische wezen met de geijkte antwoorden, waardoor zij zich geschoffeerd voelde. Het is als bij een arts die door een patiënt wordt aangeklaagd. Dat gebeurt meestal, wanneer bij een medische fout er geen gesprek met de patiënt komt, waarin de arts zijn begrip toont. Hier was de betreffende Vrije School leraar degene die de fout maakte.
Ik begrijp natuurlijk heel goed dat het voor het bestuur van de anthroposofische vereniging in Nederland een groot probleem was. Maar een occulte wet is, dat de leerling der geestesscholing de leraar volledig vertrouwt. Niet een blind vertrouwen moet dat zijn, dat moet een vertrouwen zijn dat gebaseerd is op inzicht. Van bestuursleden mocht dat verwacht worden. Wie twijfelt aan de 'morele schoonheid' van de leraar - ook als dat op gebrekkig inzicht berust - kan zijn leerling niet zijn. Maar het bestuur van de anthroposofische vereniging in Nederland kwam tegemoet aan de onrust die deze rel in Nederland veroorzaakte, er werd gebruik gemaakt van een onderzoek van de Gesamtausgabe, waarin gezocht werd naar de citaten daarin met de uitspraken van Rudolf Steiner, die naar de moderne maatstaven zouden moeten worden beoordeeld als racistisch [2]. Tenslotte werd een algemeen bericht in de media geplaatst, dat het bestuur zich van zulke uitspraken van Steiner distantieerde.
Het gebruik maken van dit onderzoek was voor mij al een stap te ver. Maar als je al een dergelijk onderzoek zou willen gebruiken, dan zou je niet alleen de racistische uitspraken moeten verzamelen, maar ook alle uitspraken die antiracistisch zijn, je zou een gewogen oordeel moeten kunnen vormen, niet een kwantitatief resultaat: zo en zoveel uitspraken zijn naar moderne maatstaven niet in orde.
Het enige waarop het vertrouwen in deze geestelijke leraar kan berusten, is de samenhang van de uitgesproken gedachten, niet de geïsoleerde gedachte. Wanneer je de gedachten uit hun verband haalt - of ze nu racistisch klinken of antiracistisch klinken - dan heb je de waarheid al geweld aangedaan en daarmee wordt dan tevens hem die gesproken of geschreven heeft geweld aan gedaan. Dit werd ook de moeder voorgehouden die zo ongerust was geworden over de uitspraken van Steiner. Maar dat heeft uiteraard geen zin, is ook niet eerlijk tegenover deze vrouw, want ze kan dat niet zomaar verifiëren. Het geldt echter wel voor de bestuursleden, die moeten wel een dergelijk standpunt kunnen innemen, dat boven sympathie en antipathie ligt.
Wie zoals ik praktisch de gehele Gesamtausgabe gelezen heeft, weet uit de samenhang van de gedachten dat die uitspraken, die uit hun verband zijn gehaald en dan racistisch klinken, dit op geen enkele wijze zijn, al klinken ze nog zo vreselijk. Je kunt daar goed wanhopig van worden, want je hebt te maken met een geesteswetenschapper die door de omvang van zijn geestelijke kennis al laat zien dat hij geen racist kan zijn, want racisme is niet moreel, en een mens met een dergelijk vergaande inzicht in de geestelijke wereld iswelmoreel, want het inzicht berust daarop, is daarmee één. Verder heb je te maken met een zeer omvangrijk werk, gedeeltelijk ook bestaand uit van oorsprong als geheim bedoelde voordrachten, voor ingewijden, voor mensen die begrepen waar het over ging. Je hebt te maken met een omvangrijk werk dat zichzelf als een waarheidsorganisme draagt. Zelfs wanneer je in dat werk een hele voordracht leest die een racistische indruk zou kunnen maken, dan weet je als lezer die dit echt kan beoordelen onmiddellijk, waar je de evenwichtbrengende tegengedachten kunt vinden. Nogmaals: dat kun je niet als argument in een discussie gebruiken, dan werkt het als verachting tegenover de 'domme’ mensen die niets van anthroposofie weten'. Maar ook het denken van de bestuursleden is blijkbaar niet genuanceerd genoeg geweest om te kunnen doordringen in die verfijnde vertakkingen van het denken van een mens als Rudolf Steiner. De pragmatische aanpak was anders onmogelijk geweest.
In plaats van zich krachtig, tactvol, begrijpend te weren als staande in de schoenen van Rudolf Steiner zelf, werd er uit 'politieke' overwegingen besloten om tenslotte toe te geven, dat in het werk van Rudolf Steiner zich daadwerkelijk bepaalde uitspraken bevinden die naar de maatstaven van de moderne tijd als racistisch zouden worden aangemerkt. Er werd een aantal genoemd en er werd een bericht in de media geplaatst, dat het bestuur zich van die uitspraken distantieert. Veel mensen ademden opgelucht op: Ha, die Rudolf Steiner was heus niet perfect of: Ha, die Steiner was dus een racist! Ha, eindelijk hoeven we hem niet zo serieus te nemen.
Dat deze handelwijze door Dornach ondersteund werd is gebleken: Paul Mackay, die toen voorzitter van de Nederlandse Vereniging was, is sinds 1996 bestuurslid aan het Goetheanum; Christof Wiechert, de toenmalige vice-voorzitter werd leider van de pedagogische sectie aan het Goetheanum.
Daarmee is de band tussen de anthroposofische vereniging en Rudolf Steiner uiteraard definitief verbroken op grond van een occulte wet. Daar valt niet over te discussiëren. Het maakt niet uit of je die of die mening hebt. Je kon Rudolf Steiner als het ware zich zien omkeren en zich afwenden - natuurlijk nog steeds niet van de anthroposofen als personen, maar wel van dit georganiseerde instituut dat anthroposofische vereniging heet, waarbij de vertegenwoordigers openbaar hebben verklaard dat er discutabele uitspraken in het werk van Rudolf Steiner te vinden zijn, en dat zij zich daarvan distantië- ren. Dat proces begon in 1995 en was in 1998 voor mij en mijn man directe aanleiding om de vereniging, laat ik maar zeggen samen met Rudolf Steiner, definitief de rug toe te keren. Ik weet dat ik daarmee als een fundamentalist word beschouwd. Maar voor mij is dat onzin. Ik volg niets zonder zelf tot een inzicht te zijn gekomen, zoals ik boven heb weergegeven. Een fundamentalist volgt dogma's, zonder deze te toetsen en wil deze geforceerd doorzetten. Wij hebben beiden een brief aan het bestuur gestuurd, waarin onze redenen stonden om het lidmaatschap op te zeggen. Het was 1998. In maart 2008 kreeg ik het bericht van een vriend, dat de racismekwestie ook in Duitsland weer opgepookt werd en ik had toen de gelegenheid om me twee weken terug te trekken van mijn plichten en het boek 'Der lebendige Rudolf Steiner' te schrijven - het is inmiddels ook in het Engels vertaald. Daarin heb ik datgene wat ik nu in het kort heb besproken zo uitvoerig mogelijk onder woorden gebracht. In de tussenliggende tien jaar heb ik er niet over geschreven. Ik zal niemand ertoe brengen om hetzelfde te doen en het lidmaatschap op te zeggen. Dat moet iedereen zelf weten. En ik veroordeel de mensen niet die lid blijven. Maar ik kan het niet - ik wil het niet. De ontmoeting met Rudolf Steiner is de belangrijkste in mijn leven. De ontmoeting met de vereniging de moeilijkste.
In 2010 hebben we een gesprek gevoerd met een aantal leden van 'Der Vorstand am Goetheanum', waarbij nog enige andere prominente anthroposofen aanwezig waren. Daar waren bij aanwezig Sergej O. Prokofieff, Christoph Wiechert en ook Paul Mackay. Het gesprek ging niet over het racismevraagstuk, het ging over mijn boek 'Eine Klasse voller Engel', ik zou onder woorden brengen, wat naar mijn beleving in de vereniging ontbreekt, als levenselement. Het lukte mij niet om dat in dat gezelschap uit te spreken, hoewel ik veel heb gezegd. Tenslotte kwam van Prokofieff de vraag of wij, mijn man en ik, niet toch weer het lidmaatschap van de vereniging wilden overwegen. We hebben dat van de hand gewezen, waardoor een gesprek over de motieven op gang kwam. Ik herinner me dat Heinz Zimmermann kon begrijpen dat we niet op ons besluit konden terugkomen, omdat er niets in de gezichtspunten van het bestuur was gewijzigd.
Het openbaar toegeven dat de anthroposofie niet helemaal vrijuit gaat op het gebied van het racisme heeft een poort geopend voor steeds verder gaande belastering van Rudolf Steiner. Zo leerden we de misleidend belasterende verteltrant kennen van Helmut Zander. En sinds enige jaren kennen we ook de pseudowetenschappelijke fileermethoden van Christian Clement, waardoor achter een wetenschappelijk masker getracht wordt de gedegenheid en originaliteit van de anthroposofie en van de grondlegger ervan onderuit te halen. Hier kan men troost vinden bij Hegel: 'Het makkelijkst is om wat gehalte en gedegenheid heeft te beoordelen, moeilijker is het om het te begrijpen, het moeilijkste is wat beide verenigt, namelijk om het voort te brengen, te creëren.' Het is makkelijk voor mensen met middelmatig talent om een genie en zijn werk te beoordelen.
Waarom zijn de vermeende racistische uitspraken van Rudolf Steiner niet racistisch?
Nu wil ik een poging doen om onder woorden te brengen waarom ook inhoudelijk gezien Rudolf Steiner geen racist kan worden genoemd, alle prikkelende citaten op dat gebied - het bestaan daarvan ontken ik niet - ten spijt. Het is een gewaagde onderneming, omdat de gemoederen hieromtrent verhit zijn en van een redelijk denken dan, zoals bekend, niet veel sprake meer is. Het vooroordeel werkt als een lucifer, een lont in het kruitvat. Maar ik heb op verschillende plaatsen uitgesproken dat ik van mening ben dat met een redelijk denken aannemelijk had kunnen worden gemaakt, dat bij Rudolf Steiner geen sprake van racisme is. Die aannemelijkheid zou vervolgens dan ook voor mensen hebben bestaan die geen liefde voor Steiner hebben, of sterker nog, die echt een hekel aan hem hebben.
Dat er verspreid over de aarde verschillende rassen zijn, de erkenning daarvan, kan geen racisme worden genoemd. Ik herinner me van mijn lagere schooltijd - niet op de Vrije School - hoe we in de aardrijkskundeles moesten leren dat er vijf rassen bestaan, en die werden eenvoudig met een kleur benoemd: geel, bruin, zwart, blank en rood. In de aardrijkskundeboekjes werden de verschillende rassen ook nog kort beschreven, er werden bepaalde duidelijke kenmerken gegeven, bijvoorbeeld de vorm van de ogen. Dit soort onderscheidingen kan ieder mens, die kan zien met zijn ogen, waarnemen en het beschrijven daarvan is werkelijk nog geen racisme. Je kunt ook niet zeggen dat die verschillen er niet zijn. In die zin heeft Rudolf Steiner meer vanuit een geesteswetenschappelijk standpunt vaak heel duidelijk deze verschillen beschreven. Dat is echter iets heel anders dan het verlenen van een waarde aan de mensen die leven in de verschillende rassen, waarbij je een rangorde stelt en dan kunt neerkijken op mensen in andere rassen dan het jouwe. Dat is racisme en dat wordt natuurlijk nog erger wanneer deze waardeoordelen tot een gewoonte worden en werkzaam worden in de omgang van de ene mens met de andere, en gecultiveerd worden als een volkstrots, een nationalisme. Met behulp van citaten wordt dit Rudolf Steiner wel aangeschreven, maar dat heeft hij nooit beschreven, het zijn altijd cultuurhistorische spirituele beschrijvingen die niet van toepassing zijn op de individuele mens in een ras. Ik zou ook nog kunnen ingaan op de kwaliteit van de weergave van de gesproken voordrachten. Ik weet zelf hoe anders de dingen die ik zeg vaak worden genoteerd. Maar ik vind vooral dat het aristotelische principe moet worden gehanteerd, dat je uitgaat van de essentie die in het begrip leeft en dan deduceert naar de details - en niet de details met behulp van inductie tot een theorie moet oplappen. Je zou met het eerste principe de essentie van Rudolf Steiner en de anthroposofie vatten en van daaruit zeker weten dat bepaalde details in het omvangrijke werk niet bepalend kunnen zijn voor het geheel.
Ik kan mijzelf, anthroposoof en een vurig kenner van het werk van Rudolf Steiner, ook niet als een racist beschouwen. Ik heb in mijn bijna twintigjarige artsenpraktijk in Den Haag mensen uit alle rassen op het spreekuur gehad en ik mag wel zeggen dat ik genoten heb van de differentiatie, van de originaliteit, van de diepgang, van de spiritualiteit van verschillende rassen die niet tot het blanke ras behoren. Nooit zou het mij invallen om me vanwege mijn blanke huidskleur te verheffen boven medemensen met een andere huidskleur. We hebben bovendien in het blanke ras exemplaren beleefd zoals Adolf Hitler... Er zijn overigens moderne wetenschappelijke schrijvers die, waarschijnlijk ongemerkt, zich zeer discriminerend uitlaten. Maar wanneer je niet Rudolf Steiner heet, maar Habermas bijvoorbeeld, dan maakt het niet uit wanneer je neerbuigend over de verschillende rassen en stammen spreekt. Ik heb een studie gemaakt van de 'Theorie van het communicatieve handelen' van Jürgen Habermas, heb deze theorie gelezen, bestudeerd en kwam in het deel over de rationalisering van de cultuur bepaalde antropologische onderzoekingen tegen. Daar wordt over een bepaalde volksstam gesproken met de term 'wilden'. Dat zijn dus mensen die in deze tijd leven en die worden 'wild' genoemd. Dat vind ik een term die aan racisme grenst. Deze mensen mogen nog zo 'wild' gebleven zijn, er zit een morele ondertoon in deze benoeming, die dan ook in de betreffende tekst tot uiting komt: 'Wel kunnen we zeggen dat het gemeenschappelijke gehalte van ons denken over de regen wetenschappelijk is en overeenstemt met de objectieve feiten, terwijl het gemeenschappelijke gehalte van het wilde denken onwetenschappelijk is, daar het niet met de werkelijkheid overeenstemt en bovendien mystiek is, voor zover het het bestaan van bovenzinnelijke krachten aanneemt.'[3]
Dergelijke woorden zul je bij Steiner nooit aantreffen, hij zal altijd in die stammen die dan zogenaamd wild zijn de diepere wijsheidscultuur hebben gezien, die bij de 'niet-wilde' tegelijk met de 'wildheid' is 'overwonnen', waardoor wij die bevolking zijn geworden die het in de wetenschap zo geweldig ver heeft gebracht, een wetenschap die toch vaak geheel ontdaan is van alle wijsheid. Maar juist dat wordt Steiner aangerekend, juist dat wordt als minzame hoogmoed opgevat, dat hij de oude wijsheidscultuur op waarde schat en die niet ziet als een toevallig 'nurture' verschijnsel in een stam of volk. Bij Steiner vind je een pertinente afwijzing van de beoordeling op grond van het puur lichamelijke - wat in strijd is met racisme.
Een rassendiscriminatie waarbij voorbij wordt gegaan aan de individuele mens en waarbij een exemplaar van de mensheid wordt beoordeeld naar zijn uiterlijk, naar de fysieke verschijning, is met de anthroposofie onverenigbaar. Wanneer men de laatste voordrachten leest die Rudolf Steiner gehouden heeft over het karma van de anthroposofische beweging, dan zal men daarin lezen dat de anthroposofie met een ras, maar ook met nationaliteit helemaal niets te maken heeft. Ook niet met het Duitse volk. In de anthroposofie gaat het om het Michaëlische karakter en dat Michaëlische karakter is kosmopolitisch. Het overstijgt nationaliteit en ras en verenigt de mensen op grond van hun wil om de persoonlijk geworden intelligentie te spiritualiseren zo, dat deze teruggegeven kan worden aan Michael, die in oude tijden de kosmische intelligentie vertegenwoordigde. Ik mag wel zeggen dat ik het als een absolute miskenning beschouw, wanneer van de anthroposofie wordt gezegd dat zij racistische kenmerken heeft, wanneer de grondlegger ervan wordt aangezien voor een racist, of minder scherp, als een man die in zijn werk hier en daar blijk gaf van ideeën die in de moderne tijd als racistisch zouden worden gezien. Deze mens heeft met zijn werk een impuls gegeven die alle nationalisme en alle racisme, maar ook alle verschil in religieuze overtuiging, alle fanatisme en fundamentalisme overstijgt.
[1] Toen ik dit wilde bespreken tijdens mijn ontmoeting in Dornach met een aantal hoogwaardigheidsbekleders daar, werd me te verstaan gegeven, dat velen dit zo hebben meegemaakt en dat het dus niets bijzonders is - wat het alleen maar schrijnender maakt. Deze wijze van tegemoetkomen is kenmerkend voor de omgang onder anthroposofen. Nooit bedoel ik alle individuen, maar het verenigingswezen.
[2] Zie: Anthroposophie und die Rassismus-Vorwürfe, Kontext Band 1, Info 3 Verlag, 1998.
[3] E.E. Evans Pritchard
Reacties op dit artikel:
03-06-17 Open brief aan Mieke Mosmuller van Henk Verhoog
Op de website van de vriendenkring van Mieke Mosmuller staat een stuk (14.06.2016) waarin Mieke Mosmuller aangeeft waarom ze uit de Antroposofische Vereniging is getreden. Ik heb dat aanvankelijk met een open houding gelezen omdat ik onder de indruk ben van het werk dat Mieke Mosmuller voor de antroposofie verricht. Aan het eind van het stuk bleef ik echter geschokt achter omdat de directe aanleiding de racisme kwestie bleek te zijn. Veel oud en nu weer jong zeer werd bij me los gemaakt. Ik heb meegewerkt aan het tot stand komen van het eindrapport 'Antroposofie en het vraagstuk van de rassen'. Dit was een van de moeilijkere perioden in mijn leven, vooral door de beschuldigingen achteraf, dat de commissieleden Rudolf Steiner hadden verloochend. Het stukje van Mieke ademt ook helemaal deze sfeer en dat doet mij heel veel pijn. Ik kan me niet herinneren dat iemand ooit aan een van de commissieleden heeft gevraagd hoe het was om dat rapport te schrijven en of ze door het werken aan dit rapport ooit een moment zijn gaan twijfelen aan de 'morele schoonheid van Rudolf Steiner'.
Ik vraag me af hoe het mogelijk is dat iemand die beweert praktisch de gehele Gesamtausgabe (de verzamelde werken van Rudolf Steiner) gelezen te hebben er vervolgens blijk van geeft het eindrapport van de commissie niet gelezen te hebben, maar er wel een oordeel over te hebben. Ik kan me anders niet voorstellen hoe ze zeker vijf keer kan schrijven dat Steiner veroordeeld werd door de commissie en het bestuur van de Vereniging vanwege zijn 'racistische' uitspraken. In het rapport staat het tegendeel, namelijk dat Steiner geen racist is en dat er geen sprake is van racistische uitspraken. Mieke Mosmuller geeft in haar stukje aan waarom Steiner geen racist kan zijn, maar al haar argumenten zijn ook terug te vinden in het rapport zelf.
Wat is dan wel de conclusie van het rapport? De conclusie is dat er 16 uitspraken in het reusachtige werk van Rudolf Steiner te vinden zijn, die in de huidige tijd als kwetsend of discriminerend kunnen worden ervaren. Dat geldt dus nu, als ze zonder nadere uitleg van de gehele context waarin deze uitspraken zijn gedaan, door aanhangers van de antroposofie worden geciteerd (zoals soms gebeurde in het onderwijs bijvoorbeeld). Of een uitspraak in de huidige tijd als discriminerend kan worden ervaren staat los van de intentie waarmee die uitspraak is gedaan. Van een racistische intentie is in het gehele werk van Rudolf Steiner geen spoor te vinden.
De directe aanleiding voor Mieke Mosmuller om uit de vereniging te stappen berust dus op een onjuiste interpretatie van de conclusies van de commissie. Dit is bedroevend, ook omdat mensen uit de vriendenkring van Mieke Mosmuller haar voorbeeld hebben gevolgd. Wat zij verder nog schrijft over de vereniging is ook allerminst overtuigend. Als iemand of een bestuur iets zegt of doet wat haar niet bevalt, dan beoordeelt ze dat niet als uitspraken van individuen, maar dan zijn dat uitingen van een zogenaamd 'verenigingswezen' waar ze niet bij wil horen. Ik herken mijzelf absoluut niet in het 'wezen' dat zij tegenkomt. En wat betekent het nog als ze zegt dat het bestuur een 'occulte wet heeft gebroken' door de betreffende uitspraken te verwerpen, als die uitspraken nooit gedaan zijn. Het is ook een occulte wet dat men geen onwaarheden moet verkondigen.
Na eeuwenlange voorbereiding in de geestelijke wereld heeft Rudolf Steiner op de Kerstconferentie van 1923 een esoterische grondsteen gelegd waarop de nieuwe vereniging kon worden gebouwd. Die grondsteen is er in de geestelijke wereld, wat de leden daarna ook doen. Rudolf Steiner heeft zich met het karma van de vereniging verbonden door het onderscheid op te heffen tussen antroposofische vereniging en antroposofische beweging. Persoonlijk kan ik trouw aan Rudolf Steiner niet losmaken van trouw aan de vereniging.
07-06-17 Antwoord op "Open brief aan Mieke Mosmuller van Henk Verhoog" van Mieke Mosmuller
Beste Henk Verhoog,
Allereerst iets over de geschiedenis van dit stuk. Op de website van Occident heeft steeds gestaan dat ik uit de antroposofische vereniging ben gegaan vanwege het racisme vraagstuk. Begin 2016 kreeg ik van de redacteur van 'Ein Nachrichtenblatt', Ronald Tüscher, de vraag of ik ooit een artikel hierover had geschreven. Dat had ik niet, ik heb dit besluit samen met mijn man genomen en er verder niets over geschreven, behalve in het boek 'Der lebendige Rudolf Steiner'. Dit boek heb ik geschreven naar aanleiding van het opvlammen van het racismethema in Duitsland, in 2008. Dit dreigde toen te leiden tot een publicatie van een memorandum, dat door een aantal prominente anthroposofen (ook Vorstandsmitglieder in Dornach, die zich later hebben gedistantieerd) zou worden ondertekend, en dat onder andere zich zou beroepen op het Nederlandse rapport. De manifestatie ging niet door, een restant ervan is het boek 'Die Biografie' van Helmut Zander.
De vraag van Ronald Tüscher of ik er alsnog een artikel over zou kunnen schrijven heb ik beantwoord met dit stuk. Ik heb lang geaarzeld of ik het voor publicatie geschikt achtte, heb het eerst in het blad van de vriendenkring gepubliceerd en tenslotte is het eind 2016 in 'Ein Nachrichtenblatt' verschenen. Zoals indertijd op het boek 'Der lebendige Rudolf Steiner' vooral positief werd gereageerd, zo ontving ik ook op dit artikel positieve reacties. Maar daar ging het niet om, ik heb met dit artikel een bekentenis gedaan.
Ik begrijp dat u geschokt bent, u was deelnemer in het samenstellen van het rapport en hebt dat natuurlijk met alle goede bedoelingen, ook voor Rudolf Steiner, gedaan. Hoe dat voor goedbedoelende commissieleden is geweest kan ik mij wel voorstellen. Maar het gaat niet om het rapport, het gaat om de mededeling die tenslotte in de dagbladen werd geplaatst - en die op het rapport was gebaseerd, dat wel. Wanneer je een dergelijke mededeling in de dagbladen zet - ik heb de knipsels bewaard, maar heb ze hier niet bij de hand - waaruit blijkt dat een commissie tot de conclusie komt dat er 16 passages zijn die naar de huidige maatstaven als discriminerend of kwetsend moeten worden beoordeeld, dan heeft het grote lezende publiek het rapport er niet bij, ook niet alle goede bedoelingen van de commissieleden, maar heeft koren op de molen ter beschikking die de waardigheid van Rudolf Steiner toch al wil vermalen. Daar gaat het om. Dat het bestuur inzicht heeft verworven in de feitelijke stand van zaken met betrekking tot alle uitspraken, is natuurlijk prima. Maar de mededeling in de pers, die heeft me de vereniging doen verlaten. Als er dan al iets in de openbaarheid had moeten worden gebracht, dan had dat een uitleg en verdediging van die passages moeten zijn. In plaats daarvan nam het bestuur in de mededeling afstand van die passages. Ik herinner me nog de triomfantelijke reacties, dat eindelijk de anthroposofen zelf moesten toegeven dat hun leraar niet in alle opzichten ernstig kon worden genomen!
Dat Rudolf Steiner zich met de Weihnachtstagung met de vereniging heeft verbonden is ook mij bekend. Dat hij dat nog altijd zou zijn is theorie. Wat ik zie in deze gebeurtenissen heb ik in het artikel duidelijk beschreven, dat hoef ik hier niet te herhalen. We hoeven niet te discussiëren over Rudolf Steiners huidige verhouding tot de vereniging. De waarheid is zoals zij is, los van alle discussie. Dat zich met elke vereniging van mensen een wezen verbindt, zal geen anthroposoof ontkennen. Dat dit in het geval van de antroposofische vereniging Rudolf Steiner zou moeten zijn, geheel in overeenkomstigheid met 'Anthroposophia', is eveneens onomstreden. Dat dit echter in onze tijd niet meer het geval is, is voor mij een onomstotelijke en uiterst pijnlijke, bijna niet te verdragen waarheid.
Niemand hoeft mij te geloven, ik heb ook niemand ertoe aangezet om de vereniging te verlaten, dat zal ik ook niet doen. Maar ook ik heb het recht om mijn standpunt te laten zien - dat werd tenslotte beweegreden om het stuk te publiceren. De mensen kunnen zelf wel denken, daar ligt tenslotte het aangrijpingspunt voor de vrijheid. En zo kan ieder mens op grond van het eigen oordeelsvermogen komen tot een innemen van het ene of het andere standpunt.
08-06-17 Antwoord op "Open brief aan Mieke Mosmuller van Henk Verhoog" van Tjeerd en Mariette van Rees Vellinga
Omdat Henk Verhoog ons persoonlijk kent, ontvingen wij de open brief per email. Daarin werd een verband vermoed tussen ons uittreden uit de antroposofische vereniging en het besluit van Mieke om uit de vereniging te gaan. We hebben hem daarop onderstaand antwoord gestuurd.
Tjeerd en Mariette van Rees Vellinga
Zeist, 6 juni 2017
Beste Henk,
Dank voor je mail met de bijlage. Het is duidelijk dat het werk voor de commissie je de nodige pijn berokkend heeft, dat spijt ons voor je.
We hebben wel wat kanttekeningen bij de brief. Ons vertrek uit de vereniging heeft geen relatie met de racisme-kwestie. Mocht je inzicht willen hebben in onze motieven om uit te treden destijds (juli/augustus 2014), dan kun je die vinden in de stukken die we je separaat zullen opsturen.
Wat je open brief betreft valt ons op dat je het artikel van Mieke Mosmuller erg betrekt op het eindrapport van de commissie, terwijl dat daarin niet expliciet genoemd wordt. Alleen de methode van onderzoek die leidde tot een volgens Mieke onevenwichtig kwantitatief resultaat, wordt genoemd. (Als bron noemt ze in een voetnoot een publicatie van Info 3.) Dat je zegt, dat ze in het artikel zeker vijf keer schrijft dat Steiner veroordeeld werd door de commissie en het bestuur, vinden we in het artikel zó niet terug.
De directe aanleiding voor Mieke om uit de vereniging te stappen ligt in het niet volgen van de occulte wet die zij in het artikel noemt. Dat het bestuur zich van de uitspraken van Steiner publiekelijk gedistantieerd heeft, had ook in onze ogen nooit mogen plaatsvinden. Deze uitspraken zijn dus wel degelijk gedaan.
De conclusies van de commissie spelen bij het uittreden van ons en anderen uit de vriendenkring van Mieke geen enkele rol. Wel was voor ons een belangrijk punt geworden, door de kennismaking en vooral door het oefenen met (het werk van) Mieke, dat het centrale punt in de anthroposofie niet begrepen en opgepakt werd in de vereniging, en dat is: het lichaamsvrij maken van het denken. Dit was ook steeds weer in alle toonaarden Steiners klacht: zijn “Filosofie der Vrijheid” werd niet in de juiste zin begrepen en gedaan. Ook in het nawoord van “Wie erlangt man….” komt dat thema aan de orde. Ook wij hebben dit lange tijd niet begrepen en gezien, maar zijn daar wel wakker voor geworden.
Bij Mieke wordt dit kernpunt van de anthroposofie steeds weer vanuit verschillende invalshoeken benaderd en geoefend. Het is het oefenen van de weg naar het intuïtieve denken dat zichzelf buiten het lichaam aanschouwt terwijl het denken voortgebracht wordt. Denken en denker zijn daar één. Van daaruit is pas geesteswetenschap mogelijk. Dit vind je niet binnen de vereniging omdat niemand dit denken vanuit de omtrek, vanuit de waarheidssfeer, zó kent en beheerst en daarheen de weg kan wijzen. (Zie ook “Das Tor zur geistigen Welt”, waarin aangetoond wordt hoe ook specialisten op het gebied van de “Filosofie der Vrijheid” dit punt tóch niet begrepen hebben.)
Haar werkelijke vermogens gaan hier nog bovenuit. Hoe langer en intensiever wij met haar werken, hoe meer wij doordrongen raken van haar grootheid, wát daar ook overal van gezegd en gedacht mag worden.
Wat niet wegneemt dat er natuurlijk met de beste bedoelingen en veel inzet in de vereniging en de werkgebieden gewerkt wordt vanuit de inzichten van Steiner. Daardoor gebeuren er ook veel goede dingen, maar het is geen anthroposofie! Dát kan het pas zijn/worden vanuit het lichaamsvrije denken, zo hebben wij dat inmiddels wel begrepen. (Zie ook het hieronder genoemde boek “Die Anthroposophische Bewegung”.) Ook al wordt gedacht dat men dat denken wél heeft, bij nadere beschouwing blijkt het zich tóch aan deze kant van de drempel te bevinden. Zou het werkelijk waarheidsdenken zijn, dan zouden er geen meningsverschillen zijn over of iets waar is of niet.
We sturen je graag haar laatste boek “Impressies uit de dood”, een bijzonder indrukwekkende beschrijving van ”het leven tussen dood en geboorte, zoals dit in een vorm van herinneringen, in impressies, in het bewustzijn van de levende mens kan komen.” Het is een helder bewuste beschrijving van de gang naar het middernachtelijk uur en weer terug.
En als voorbeeld van het alsmaar stijgende niveau waarop de laatste jaren gewerkt wordt, noemen we nog de in boekvorm letterlijk uitgegeven seminars “Adam Kadmon” en “Persephone” (beide 4- daagse seminars in het Kiental in Zwitserland, waar wij ook heen gaan) en “Die Anthroposophische Bewegung” (2-daagse in Zürich). Op dit niveau is er na Steiners tijd niet meer gewerkt. Sterker nog: in Steiners tijd kon het nog niet zo praktisch gemaakt worden. Daarom prijzen wij ons erg gelukkig dat wij Mieke na zo’n 40 jaar verenigingsleven gevonden hebben en de gelegenheid hebben om met haar nog stappen te kunnen zetten!
Hartelijke groet, ook voor Angelika,
Tjeerd en Mariette